Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

horen
Ik kan je niet horen!

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.

meerijden
Mag ik met je meerijden?

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
