Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

trouwen
Het stel is net getrouwd.

haten
De twee jongens haten elkaar.

werken
Ze werkt beter dan een man.
