Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.

missen
Ik zal je zo erg missen!

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

eten
Wat willen we vandaag eten?
