Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

uitgaan
Ze stapt uit de auto.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

bereiden
Ze bereidt een taart.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
