Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.

straffen
Ze strafte haar dochter.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
