Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

missen
Hij mist zijn vriendin erg.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

spellen
De kinderen leren spellen.
