Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

misgaan
Alles gaat vandaag mis!

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

duwen
Ze duwen de man het water in.
