Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

studeren
De meisjes studeren graag samen.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
