Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

openen
Het kind opent zijn cadeau.

brengen
De bezorger brengt het eten.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

sterven
Veel mensen sterven in films.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
