Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

vervangen
De automonteur vervangt de banden.

schrijven
Hij schrijft een brief.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

instellen
Je moet de klok instellen.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

bespreken
Ze bespreken hun plannen.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
