Woordenlijst

Duits – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/92145325.webp
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.