Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

vertrekken
De trein vertrekt.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.

controleren
De tandarts controleert de tanden.

weglopen
Onze kat is weggelopen.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
