Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

mengen
Ze mengt een vruchtensap.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

spelen
Het kind speelt liever alleen.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
