Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

leiden
Hij leidt graag een team.

missen
De man heeft zijn trein gemist.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

schrijven
Hij schrijft een brief.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

denken
Je moet veel denken bij schaken.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
