Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

zien
Je kunt beter zien met een bril.

vermijden
Hij moet noten vermijden.

bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.

missen
Ik zal je zo erg missen!
