Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

huilen
Het kind huilt in het bad.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

openen
Het kind opent zijn cadeau.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

serveren
De ober serveert het eten.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
