Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

annuleren
Het contract is geannuleerd.

sturen
Hij stuurt een brief.

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

instellen
Je moet de klok instellen.

geloven
Veel mensen geloven in God.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
