Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

draaien
Ze draait het vlees.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

rennen
De atleet rent.

instellen
Je moet de klok instellen.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
