Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

trainen
De hond wordt door haar getraind.

samenwerken
We werken samen als een team.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
