Woordenlijst
Engels (UK) – Werkwoorden oefenen

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

schilderen
Hij schildert de muur wit.

moeten
Hij moet hier uitstappen.

haten
De twee jongens haten elkaar.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.

beginnen
De soldaten beginnen.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
