Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.

bedekken
Ze bedekt haar haar.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
