Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

overnachten
We overnachten in de auto.

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
