Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

vormen
We vormen samen een goed team.

huilen
Het kind huilt in het bad.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.

trouwen
Het stel is net getrouwd.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
