Woordenlijst
Spaans – Werkwoorden oefenen

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
