Woordenlijst
Ests – Werkwoorden oefenen

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

zien
Je kunt beter zien met een bril.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

bellen
Het meisje belt haar vriendin.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
