Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

duwen
Ze duwen de man het water in.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
