Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

eten
Wat willen we vandaag eten?

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
