Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

eten
De kippen eten de granen.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

plukken
Ze plukte een appel.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
