Woordenlijst
Hebreeuws – Werkwoorden oefenen

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

zien
Je kunt beter zien met een bril.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

vermijden
Hij moet noten vermijden.

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

bellen
Het meisje belt haar vriendin.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.

produceren
We produceren onze eigen honing.
