Woordenlijst
Hongaars – Werkwoorden oefenen

annuleren
Het contract is geannuleerd.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

dragen
De ezel draagt een zware last.

kijken
Ze kijkt door een gat.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
