Woordenlijst
Italiaans – Werkwoorden oefenen

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

wassen
De moeder wast haar kind.
