Woordenlijst
Italiaans – Werkwoorden oefenen

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

sturen
Hij stuurt een brief.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

eten
Wat willen we vandaag eten?

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
