Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

spelen
Het kind speelt liever alleen.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
