Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

sturen
Ik stuur je een brief.

terugkomen
De boemerang kwam terug.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

tellen
Ze telt de munten.

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
