Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

proeven
De chef-kok proeft de soep.

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.

gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.

haten
De twee jongens haten elkaar.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

mengen
De schilder mengt de kleuren.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
