Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

eten
Wat willen we vandaag eten?

vermijden
Hij moet noten vermijden.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.

genieten
Ze geniet van het leven.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
