Woordenlijst
Kannada – Werkwoorden oefenen

bevelen
Hij beveelt zijn hond.

schilderen
Hij schildert de muur wit.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

duwen
Ze duwen de man het water in.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
