Woordenlijst
Kannada – Werkwoorden oefenen

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

produceren
We produceren onze eigen honing.

activeren
De rook activeerde het alarm.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
