Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

luisteren
Hij luistert naar haar.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

misgaan
Alles gaat vandaag mis!

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

geloven
Veel mensen geloven in God.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
