Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
