Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

vertrekken
De trein vertrekt.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

brengen
De koerier brengt een pakketje.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

dragen
De ezel draagt een zware last.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
