Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

schrijven
Hij schrijft een brief.

genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

worden
Ze zijn een goed team geworden.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

doden
Ik zal de vlieg doden!
