Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

importeren
We importeren fruit uit veel landen.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

smaken
Dit smaakt echt goed!
