Woordenlijst

Lets – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.