Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

knippen
De kapper knipt haar haar.

plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
