Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.

kussen
Hij kust de baby.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

leiden
Hij leidt graag een team.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
