Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

geloven
Veel mensen geloven in God.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
