Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

tellen
Ze telt de munten.

reizen
We reizen graag door Europa.

willen
Hij wil te veel!

sturen
Hij stuurt een brief.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
