Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

worden
Ze zijn een goed team geworden.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!

kussen
Hij kust de baby.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.

schilderen
Hij schildert de muur wit.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
