Woordenlijst

Maleis – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.