Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

bereiden
Ze bereidt een taart.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
