Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

betalen
Ze betaalde met een creditcard.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
