Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

eindigen
De route eindigt hier.

luisteren
Hij luistert naar haar.

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

controleren
Hij controleert wie daar woont.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
