Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

reizen
We reizen graag door Europa.

spelen
Het kind speelt liever alleen.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

produceren
We produceren onze eigen honing.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

straffen
Ze strafte haar dochter.
