Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

bereiden
Ze bereidt een taart.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

missen
Ik zal je zo erg missen!

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
