Woordenlijst
Portugees (PT) – Werkwoorden oefenen

wassen
De moeder wast haar kind.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

begeleiden
De hond begeleidt hen.

uitgaan
Ze stapt uit de auto.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
