Woordenlijst
Portugees (PT) – Werkwoorden oefenen

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

kijken
Ze kijkt door een gat.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.
