Woordenlijst
Portugees (PT) – Werkwoorden oefenen

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

wassen
De moeder wast haar kind.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

eten
De kippen eten de granen.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
